maandag 25 maart 2013

Punthoofd

De Standaard Hoofdpunten van de dag (25/3/2013).

“Mijn hoofd gaat sneller dan dat van anderen”, Gert Verhulst, p. 38

“Nog nooit zulke koude voeten gehad”, Fabian Cancelarra, p32 (hij reed nochtans op kop…)

“Sarkozy op voet van oorlog met rechter”, p. 14-15 (genekt door de hoofdbutler!!)

“Een 17 –jarige jongen uit Charleroi vecht voor zijn leven, nadat hij een kogel in het hoofd heeft gekregen” , p. 13.

“Van éminence grise naar gezworen vijand” , p18, over Poetin-criticus Boris Berezovski (wiens chauffeur overigens bij een bomaanslag in 1994 werd onthoofd)

“In Israël wordt wel eens gezegd dat je een nieuwe harde schijf krijgt als je achttien wordt. Het is alsof ze hier aankomen als baby’s en zeer snel volwassen worden. Je kunt ze echt kneden. Dat geeft voldoening.”, Daria, een duidelijk trotse 19-jarige commandant in het Israëlische leger, p 21. (liever in het leger dat in de hulpverlening natuurlijk).

“Mijn knie doet pijn, maar ik mag niet panikeren”, p31, Tom Boonen  weet waar de echte problemen schuilen… (Vorig jaar waren er darmperikelen en een elleboogontsteking, dit jaar bezeert hij zijn knie naar eigen zeggen ‘in de buik van het peleton’)

donderdag 21 maart 2013

Eigen schuld, dikke Cypriotische bult!


Eigen schuld, dikke bult?
Ik ben ontzet door het gros van de (gepubliceerde) reacties op de discussie van de dag (dS 21/03/13): “Heeft u er 17,47 euro voor over om Cyprus te redden?”
Het gaat over geld, en ineens komt het slechtste van de mens naar boven, weliswaar overgoten met een sausje van rationele argumenten, dat spreekt voor zich.

Mensen maken fouten. Ja, er werd in Cyprus veel te veel op winst en veel te weinig op het bijhorende verlies gefocust. Maar de dikke bult is blijkbaar opeens louter eigen schuld, of in dit geval: de eigen schuld is eigen schuld.
Net op die momenten is solidariteit belangrijk. Solidariteit is doorgaans misbaar wanneer zich geen enkele fout heeft voorgedaan, maar des te meer gewenst wanneer er wel fouten in het spel zijn.


Empowerment
Ik ben een groot voorstander van het emancipatorische, empowerende gedachtegoed: problemen mogen niet zomaar – in zeven haasten - opgelost worden op (louter) symptomatisch vlak, er dient een zeker ‘lijden’ te blijven bestaan, opdat men in zichzelf de nodige motivatie kan vinden om in actie te treden. Wie dat lijden wegneemt, ontneemt de persoon/bevolking in kwestie ook de motor om iets aan de situatie te veranderen.
De reacties op sociale media en in de krant zijn, hoe emancipatorisch ze ook klinken, echter van een andere orde: laissez-faire. “Ze hebben het zelf gezocht, laat ze het maar zelf oplossen.”
Waarom zijn ze van een andere orde? Omdat er geen empowerment bestaat zonder ondersteuning.


Frustratie
Een prachtige definitie van empowerment, van de hand van Van Hove, luidt als volgt:
Bij het geven van de juiste hoeveelheid en de juiste inhoud van ondersteuning worden mensen in staat gesteld om toegang te krijgen tot die bronnen van informatie, of tot die bepaalde relaties die hen de mogelijkheid bieden om de controle over hun eigen leven in handen te nemen of te houden.”Heb ik al gezegd dat het een prachtige definitie is? Ze is in eerste instantie toepasbaar in het orthopedagogische en/of psychologische veld, maar is in situaties als deze ook zeer verhelderend.
Zowel teveel als te weinig als inadequate ondersteuning verhinderen empowerment. Te weinig is laissez-faire, teveel is faire à sa place.
Concreet voorbeeld: a) Cyprus onvoorwaardelijk alle schuld kwijtschelden, b) Cyprus alles zelf laten oplossen, of c) elke Cyprioot een zonnebril geven, zijn vormen van ondersteuning die wellicht helemaal niet constructief of empowerend zullen werken.
Een vraag die daarbij gesteld kan worden, is: willen we dit eigenlijk wel? Of is dit een gelegenheid om onze wraak- woede- en frustratiegevoelens op anderen uit te werken?


Wiedergutmachung
Wij Belgen zijn, net als de rest van de Westerse burgers, alles behalve een foutloos parcours aan het lopen: we souperen onze natuurlijke reserves in recordtempo op en leven ver boven een stand die in harmonie is met een zeker ethisch en/of milieubewust niveau.
Ook wij zijn teveel met een zekere winst bezig en te weinig bereid de nodige verliezen te dragen. Kiezen is immers ook verliezen.
Ik hoop echter dat onze kinderen, die daar deels de gevolgen van zullen dragen, ons later niet onze eigen boontjes zullen laten doppen zonder de ondersteuning die we ongetwijfeld hard nodig zullen hebben, wat neer zou komen op “boontje komt om z’n loontje”.
Ik hoop dat de generaties na ons, bereid zullen zijn om een constructieve ondersteuning te bieden die 1) niet zó groot is dat ze ons van alle verantwoordelijkheid ontslaat maar ook 2) niet zó klein is dat ze alle verdere ontwikkeling én Wiedergutmachung onmogelijk maakt. 

donderdag 14 maart 2013

Pauselijke uitspraak over holebi-adoptie


Inleidend

Onze nieuwe paus zou in het verleden verklaard hebben dat het adopteren van kinderen door holebi-koppels een vorm van discriminatie is jegens het kind.
Her en der zijn mensen en verenigingen verontwaardigd. Maar als ik even de onmiddellijke context verlaat, zeg ik: hij heeft gelijk.

 

Over holebi- en heterokoppels

Ik verklaar me nader: Holebi koppels die een kind opvoeden, doen dat in een heel specifieke situatie, in een welbepaalde tijd en cultuur. Ze geven hun kind bepaalde waarden mee. En ze onthouden hun kind sommige zaken, die misschien een voordeel zouden zijn in hun verdere leven. Heel wat zaken die bij andere gezinsvormen faciliterend werken omdat ze de norm volgen, zullen hier niet vanzelfsprekend zijn, en de kans dat een kind in dit gezin tegen een en ander moet opboksen is groot. Dat is inderdaad een vorm van discriminatie.

Wel, in die zin verschillen holebi-gezinnen geen moer van andere koppels, in casu heteroseksuele koppels. Ook die voeden hun kind op in een bepaalde tijd en ruimte, bieden het bepaalde voor- en nadelen en ontzeggen het allerlei zaken. Ook hún kind zal bepaalde zaken die faciliterend werken, ontberen (tenzij hun ouders alléén maar sociaal wenselijk/normconformerend gedrag vertonen, wat op zich al een hele kluif zal zijn voor het opgroeiend kind in kwestie) en ook hún kind zal tegen een en ander moeten opboksen. Net omdat zij, en niet een ander ouderpaar, de opvoeding voor hun rekening nemen. En elke ouder is beperkt, want uniek. De sterkte is meteen de zwakte, of omgekeerd.


Structurele discriminatie

Met andere woorden: De opvoeding van een kind is misschien wel altijd discriminerend naar een kind toe. Het kind moet het doen met ouders die vanuit een heel specifieke invalshoek hun werk als ouder doen. Al is dat nog zo goed, het zal altijd anders zijn dan de opvoeding van andere ouders. De opvoeding zal kansen bieden, maar ook kansen ontnemen. Discriminatie heeft te maken met onderscheid maken, waaruit (meestal) nadeel voortvloeit voor een specifieke partij. Wel, als ouder kan je niet anders dan een onderscheid maken tussen je eigen kind en dat van anderen en vanuit dat onderscheid je kind ondersteunen op een heel subjectieve manier.
Geboren worden in een gezin van tien, in een kansarm gezin, in een gezin van ouders met psychiatrische problemen,…  het houdt een zekere discriminatie in… net als geboren worden als enig kind, in een erg rijk gezin of een gezin van ouders zonder noemenswaardige problemen. Allen kennen ze een vorm van discriminatie: het betreft telkens ‘een’ gezinsvorm, ‘een’ opvoeding die een kind bepaalde zaken aanbiedt en andere ontzegt.

Maar het begint al vroeger: geboren worden, is helemaal geen emancipatorische zaak. Geen enkel kind wordt gevraagd naar z’n mening, geen enkele baby krijgt de keuze of hij al dan niet geboren wenst te worden en indien ja, bij welk soort ouders.
Geboren worden heeft eigenlijk iets structureels discriminerends, de stem van de infans wordt niet gehoord.


De romantisering van het gezin


Vaak zien we bij streng gelovigen een soort verabsolutering van het gezin, van kinderen krijgen binnen een stabiele gezinsvorm, binnen het heteroseksuele huwelijk. Het is mijns inziens een vorm van romantisering van het ‘normale’ gezin, die al dan niet deels voortkomt uit het zelf niet hebben van kinderen. Het normale gezin wordt bijna vergoddelijkt, in navolging van het huwelijk als goddelijk instituut.
Tegenover die romantische visie op het heteroseksuele gezin, staat dan bijvoorbeeld de idee van holebi-koppels, al dan niet met kinderen. Die vorm is dan natuurlijk eerder ‘des duivels’.
Beide visies kaderen in hetzelfde ideaal en houden elkaar in stand. Toegeven dat holebi-gezinnen misschien nog zo slecht niet zijn, is inzien dat heteroseksuele gezinnen misschien niet altijd goed zijn.

Maar hetzelfde geldt voor alle ouders: het is gemakkelijk om alleen maar snel de pauselijke afkeer van holebi-adoptie neer te sabelen. Het is iets moeilijker om tegelijk toe te geven dat elke ‘normale’ gezinsvorm een vorm van discriminatie is jegens het kind.
Vanuit die idee valt trouwens heel wat constructiefs te doen met opvoeding. Meer zelfs, ik denk dat het verabsoluteren van de eigen gezinsvorm en/opvoedingsnormen en het ontkennen van het structureel discriminerend kader van een gezin (of simpeler: de begrenzingen en beperkingen), in de weg staat van de ‘groots mogelijke vrijheid’ die het kind geboden kan worden, van het ‘grootst mogelijke verschil’ dat kan bestaan tussen de ouders en het kind, opdat een kind zich tot uniek individu kan ontplooien.

In dat licht kan de uitspraak van de paus misschien (radicaal) anders worden geformuleerd: “Opvoeden van kinderen door holebi-koppels is even discriminerend naar kind als opvoeden van kinderen door heterokoppel”. Maar misschien zijn dan nog meer mensen boos…

zaterdag 9 maart 2013

The good enough mother ain't so bad...

Over een knappe jongeling...

Enige tijd geleden kaartte ik in deze blog het dubieuze idee aan van allerlei topdingen zoals topcriminelen en hun evenbeelden de toprechercheurs, topbankiers en topkoks ("De markt is een viswijf")
Deze week verscheen een in mijn ogen eerder trieste uitspraak van Tia Hellebaut (dS 7/3/13): ”Maar én supermama én superatlete, dat lukt niet”. Ze noemt zichzelf in het artikel ook topsportvrouw. In elk geval, ze besluit om met haar sportcarrière te stoppen. Ze kan geen  vrede nemen met middelmatigheid.
Toen ik mijn leven als knappe jongeling doorbracht, was er weinig waar ik meer op neerkeek dan op middelmatigheid. Ik had er ook een heilige schrik van. Ik zwoer mezelf dat ik nimmer of nooit een middelmatig leven zou leiden, dat stond voor alles wat saai, doordeweeks en onopvallend was.
Nu ik de leeftijd heb bereikt waarop ik destijds vooruitblikte, moet ik het volgende vaststellen: Ik denk er nog steeds ongeveer hetzelfde over… maar in de ogen van de puber die ik was, ben ik hoogstwaarschijnlijk erg middelmatig. Hoe die paradox uit te leggen?


Tia Hellebaut

De volgende belangrijke nuance in gedachtengang is de sleutel: vandaag probeer ik waar mogelijk te volgen wat mijn verlangen me als richting aanwijst. Enkel in dat opzicht ben ik niet middelmatig, want ik durf mijn neus achterna te gaan én mijn hart te leggen in wat ik doe. Als dat mogelijk is tenminste. Maar goed, dat is zelden saai of zielloos.
Soms doe ik unieke dingen, soms erg doordeweekse. Maar wat ik wil zeggen is dit: mijn idee van middelmatigheid was vroeger ‘dat wat iedereen doet’ of ‘het niveau dat de meesten ergens in bereiken’. En een vol leven leiden was dan bijgevolg dingen doen die anderen niet doen of de dingen veel beter doen dan de anderen.

Vandaag laat ik die ‘anderen’ zoveel mogelijk voor wat ze zijn. Mijn plezier wordt veel minder gestuurd door anderen, waar ik me dan óf zou moeten tegen verzetten, óf die ik zou moeten overtreffen. Als ik me daar in zou engageren, draait mijn hele leven rond die ‘anderen’, toch? Dan kijk ik de hele tijd over de haag. Dan leef ik ‘voor de buren’.

Als ik Tia Hellebaut hoor, dan voel ik het grote gewicht die de ander in haar leven inneemt, een ander die eigenlijk haar richting bepaalt: wat ze zelf verlangt of hoe zij dat wil bereiken, is niet de norm die ze volgt. Want het resultaat daarvan zou zijn dat ze het onvermijdelijk af en toe ‘minder goed’ zou doen dan de ander.
Met haar uitspraak oriënteert ze zich naar het moederschap van anderen en daar wil ze de overtreffende trap van zijn.

Good enough

Een topmoeder is zowat het omgekeerde van wat de psycholoog  Winnicott de ‘Good enough mother’ noemt.  Wel, die is zo slecht nog niet…
Good enough’ wil misschien niet zozeer zeggen: “ik stel me tevreden met de middelmaat en streef niet naar iets beters”. Maar wel eerder: “Het is goed genoeg om vervolgens met rust gelaten te worden door die ander en alles wat die voorschrijft om me te kunnen concentreren op mijn eigen verlangen.”

Het woord “genoeg” wijst ook op een zekere mate – en verwijst dus ook onrechtstreeks naar de middel-matig-heid: Er is een grens die hier in acht wordt genomen. Ook in het moederschap. Teveel, te goed moederschap werkt verstikkend…

De Goede Bedoelingen van anderen kunnen ons immers verpletteren. Diegenen die handelen vanuit goede intenties, zijn niet zelden een beetje blind voor de eigen drijfveren. Ze denken te weten wat de ander wil, denken te weten wat de universele norm is en proberen daar hun best voor te doen. Dat de subjectieve normen van diegenen die ze met goede bedoelingen overstelpen misschien iets helemaal anders inhouden, komt dan niet eens in hen op. Of nog: de top van de moeder/vader is misschien niet de top van het kind.
In die zin laat het ‘good enough’ van de ouder ook voldoende ruimte voor het ‘good’ van het kind.

Het alternatief is één Good, voor iedereen. Dát is echte middelmatigheid…

donderdag 7 maart 2013

Bedrijfswagens: onnadenkende winst of weloverwogen verlies?

“Die hele ACW-soap roept behoorlijk wat pertinente vragen op, nog los van die eventuele fraude. Of je mag protesteren tegen een systeem waar je zelf van profiteert, bijvoorbeeld. Ik zou zeggen: waarom niet, eigenlijk? Zelf ben ik de gelukkige bestuurder van een bedrijfswagen, maar tegelijk ben ik geen vurig voorstander van het systeem. Het is een oneigenlijke vorm van salaris die niet meetelt voor je pensioen, en het is ongetwijfeld één van de factoren die ons verkeer elke dag in de knoop leggen. Vraag: moet ik nu mijn wagen inleveren? Antwoord: ik denk er nog niet aan.”

Aan het woord is Joël De Ceulaer in De Standaard (7/3/13). Zoals altijd speel ik niet op de man, maar op het discours. En wat een discours… Alweer tijd voor een deconstructie!

“Ik denk er nog niet aan”

Na zo’n redenering is dit de arme, maar vooral arrogante conclusie. Er nog niet eens aan willen denken, wil zeggen: “dit is lucht voor mij, het bestaat niet (als optie)”. En ook: “Ik voel me te goed voor het verlies dat hier wordt voorgesteld.”
In deze uitdrukking ligt de klemtoon doorgaans op het woord ‘dénken’. Ik weet überhaupt niet of iemand die weigert om over iets na te denken, een prachtige redenering neerzet. Het betekent namelijk dat je een (essentiële) variabele weigert mee te nemen in je argumentatie: “Ik spreek over een onderwerp, maar over één factor mag niet gesproken worden.” Iemand die weigert om iets nog maar in overweging te nemen, dat getuigt van een verdringing.
Als we de klemtoon verleggen naar het eerste woord – ik – dan krijgen we : “ík denk er nog niet aan.”, als in: “Met alle chinezen maar niet met den dezen.” Als in: “Als sommige zo stom zijn om dat soort verlies wel in overweging te nemen, dan zijn zij niet goed wijs.”
Maar wie het niet in overweging wil nemen, legt de bal in het kamp van de ander en ontloopt het eigen aandeel: “zolang ‘zij’ met geen betere voorstellen komen, moet je van mij niet verwachten dat ik in mijn eigen vel snijd. Wie dat wel doet, is dwaas.”

Nochtans, de uitdrukking volgend, zijn ‘zij’ net diegenen die er wél over hebben nagedacht. Dat hij de “gelukkige” bestuurder is, wijst hier alweer op: "ik ben toch niet gek? Ik ben gelukkig, hoor, aan mijn gedrag scheelt niets."

Solden!

Ook het werkwoord “profiteren” onderstut deze redenering. Profiteren is genieten van iets dat een ander verschaft. En zolang een ander het aanbiedt, hey, waarom niet? “Ik ben toch niet gek?!”

Ik herinner me een uitspraak van iemand die me in de winkel aanmaande om te ‘profiteren’ van de solden. Ik vond echter niets naar mijn gading, en de persoon in kwestie bekeek me alsof ik van een andere planeet kwam. Mijn ‘smaak’ leek ineens van geen tel te zijn. Omdat me een ‘voordeel’ werd aangeboden, werd ik geacht om daar sowieso op in te gaan. Zonder mij af te vragen of ik het wel wilde. Ik mocht er dus eigenlijk nog niet aan denken…. ‘Profiteren’ schakelt gedeeltelijk het eigen verlangen uit: de vraag naar het subjectieve verlangen wordt dan niet gesteld, wel deze: “als het me wordt aangeboden, zou ik toch gek moeten zijn om er niet van te profiteren?”

Onnadenkende winst of weloverwogen verlies…Het eerste zal wellicht sneller tot excessen leiden, omdat die factor verdringing zo prominent aanwezig is ( verdringing in de zin van “je moet er zelfs niet over beginnen, ik wil het zelfs niet horen!”).
Bij het weloverwogen verlies daarentegen, krijg je in het beste geval een relatieve keuze: iemand die ergens over nadenkt, mondt vaak uit bij een keuze, waar een verlies aan vast hangt, want “kiezen is verliezen”. Voor elkeen onder ons zal het evenwicht winst-verlies er anders uitzien.
Bijvoorbeeld, als het over (bedrijfs)wagens gaat: sommige gezinnen hebben er twee, andere één, nog andere geen. Sommige rijden er veel mee, andere weinig. Maar nadenken bij een aanbod, kritisch staan tegenover wat er op de markt is en ons wordt aangeprezen als zijnde louter een voordeel, is dat geen winst op menselijk vlak? Mogen we dat als maatschappij niet verwachten van alle burgers?
Winst is nooit absoluut. Je kan wel die illusie creëren door blind te blijven voor de verliezen die ermee gepaard gaan. Maar trots zijn op die blindheid? En het eigen aandeel wegduwen? Dat is zuivere arrogantie.

Winst. Winst. Winst

En dan zijn er nog de kleine woordjes, die toch veel zeggen: “Soap” bijvoorbeeld. Daarmee zegt de auteur dat het sop de kool niet waard is, al dat gedoe om niets, zeg!

Ook ‘ik zou zeggen: waarom niet eigenlijk?’, zegt veel: het doet als uitdrukking beroep op het zogenaamde gezond boereverstand: “al die heisa, zeg… Mensen, gebruik toch eens uw verstand!” Dat laatste is natuurlijk ironisch, gezien de auteur er nog niet eens aan wil denken.
Die “eigenlijk” claimt een vanzelfsprekende waarheid, veel vanzelfsprekender dan het gedoe van de soap. Het is: de eigenlijke waarheid, de basis, hoe het werkelijk is, of zou moeten zijn als alles niet zo werd opgeblazen…
Ik ben geen vurig voorstander van het systeem” is ook mooi: waarom dat adjectief “vurig”? Is hij een voorstander, maar geen vurige? Hij zet het eigenlijk te kakken: Vurig heeft in deze context iets negatiefs, iets lachwekkends: “Vurig? Nee, dat nu ook weer niet, dat zou wat extreem zijn. Maar een ‘gewone’ voorstander, daar is niets mis mee.” Met andere woorden, door de uitdrukking “vurige voorstander” te gebruiken, legitimeert de auteur net het (gewoon) voorstander zijn.
Als we dan kijken waarom hij in de eerste plaats geen “vurig voorstander” is, begrijpen we meteen bovenstaande: “het is een oneigenlijke vorm van salaris die niet meetelt voor je pensioen”. Let op het strenge woordgebruik. Maar inhoudelijk: Ik. Ik. Ik. Of nog: Winst. Winst. Winst. Het doet vermoeden dat op het moment dat er in deze fiscale regeling iets zou veranderen, de auteur vast meteen wel (gewoon) voorstander wordt…
Pas in de tweede plaats, duikt het verkeer op: “het is ongetwijfeld één van de factoren die ons verkeer elke dag in de knoop leggen.” Het woordgebruik is al meteen minder streng: “ongetwijfeld”’, “één van de”, “in de knoop leggen”, het kost bijna moeite om het gezegd te krijgen! Je struikelt bijna over de eufemismen.
Ineens is het ook “ons verkeer” – gedeelde verantwoordelijkheid, nietwaar? – terwijl het daarnet “je pensioen” was – directe aanspreking van de lezer: “ga je aan je zuurverdiende centjes laten zitten?”

Anti-protest

Nu kan ik wel tegen paradoxen. Er zijn er zoveel in mijn leven: A zeggen en B doen, C zijn en toch voortdurend D willen,… het is me niet vreemd. Het is waar, er is iets fundamenteels hypocriet aan onze aard, en dat hoeft niet noodzakelijk negatief te zijn. Niemand valt samen met zichzelf, niemand valt samen met zijn idealen. Wie daarnaar streeft, mondt vaak uit in extremisme: dé katholiek, dé moslim, dé ecologist, … Dan moeten de contradicties die verdrongen worden elders bevredigd worden en dat leidt dan meestal weer tot onvermijdelijke huichelarij én misbruik.
De auteur van bovenstaand stukje wekt de indruk met een paradox om te kunnen gaan -  protesteren tegen een systeem waar je zelf van profiteert – maar hij doet het net niet! Hij protesteert helemaal niet. “Er nog niet eens aan denken” is: geen keuze willen maken. Want: geen verlies willen maken.

Iemand die dit uitspreekt, protesteert niet. Dit is anti-protest, het holt de waarde van protest uit.

zondag 3 maart 2013

Pervertie

Het is een perverte vraag: “Waarom?”

Voor de nabestaanden is het geweld zinloos. En ze verwachten een antwoord, een motivering van Kim De Gelder; ze verwachten dat hij het zinvol maakt.
Van zodra het zinvol is, kunnen zij, en zij alleen, de zinloosheid ervan aantonen. Maar pas wanneer het eerst zinvol is geworden. Die actieve houding, daar zijn ze wellicht naar op zoek.

Vandaag wordt de zinloosheid hen opgedrongen. De zinloosheid vandaag is niet voldoende zinloos. Omdat ze de belofte draagt van een mogelijke zinvolheid. Het zwijgen van Kim De Gelder is zwanger van betekenis.

Alleen: Kim De Gelder is niet in staat om het geheel van de gebeurtenissen zinvol te maken. Niet in de betekenis die wij onder zinvolheid verstaan.
Het is niet zinloos, dat voelen we , dat denken we in zijn grijns en in zijn schijnheiligheid te zien; maar het is niet zinvol, ook dat zien en horen we maar al te goed, wanneer we even ons begrijpelijke verlangen naar straf opzij zetten.

Wat is het? Het is waanzin. En met die waanzin hebben we geen affiniteit. Ze werkt bevreemdend, alliënerend zelfs.
De waan-zin die Kim De Gelder, zichzelf daar al dan niet toe verplichtend, op zijn daden zal kleven, zal de nabestaanden nog verder weg trekken van de betekeniswereld die ze koesteren en waarin zo’n gat is geslagen.
Ze zullen geen volheid krijgen die ze kunnen doorprikken, zinledig maken om vervolgens, in hun rouwproces, zelf in te vullen met betekenis.
Ze zullen wel een overvloed aan krank-zinnigheid krijgen: te weinig zinvol om te doorprikken, te zinvol om als voldoende zinledig te ervaren en naast zich neer te leggen en eindelijk te beginnen rouwen.
De waanzin van Kim De Gelder verschaft hen nooit dat soort betekenissen die ze kunnen leegprikken of waar ze net tegenaan kunnen stampen. Ze zal de nabestaanden opzadelen met een surplus aan betekenis waar ze niets mee kunnen aanvangen. En dat is pervert.

vrijdag 1 maart 2013

Famille nombreuse


“Le mieux est l’ennemi du bien” las ik deze week in de krant.  Maar weet dat het netwerk veel uitgebreider is:

Le pire est l’ami du mieux. Mieux vaut être seul que mal accompagné. Le mal est un bien qui n’est pas à sa place. Le bien est l’ennemi du meilleur. Alors le meilleur et le pire se sont mariés. Pour le mari, sa femme est toujours  pire. La femme, elle, n’existe pas…